O Ewigkeit, du Donnerwort!
O Schwert, das durch die Seele bohrt!
O Anfang sonder Ende!
O Ewigkeit, Zeit ohne Zeit!
Ich weiß vor großer Traurigkeit
nicht, wo ich mich hinwende.
Mein ganz erschrocknes Herz erbebt,
dass mir die Zung am Gaumen klebt. |
O eeuwigheid, o woord als een donderslag,
o zwaard dat de ziel doorboort,
o begin zonder einde!
O eeuwigheid, tijd zonder tijd,
ik weet van groot verdriet
niet waar ik het zoeken moet.
Mijn doodsbange hart beeft
zodat mijn tong aan mijn gehemelte kleeft. |